Vorige week zondagnacht stierf mijn opa vredig in zijn slaap. Ik ben blij voor hem dat hij nu eindelijk, na jaren lichamelijk te hebben geleden, eeuwige rust vindt in de Hemel. Opie, deze is voor u.
Mijn opa heeft een lang leven geleefd. Maar liefst 93 lentes, zomers, herfsten en winters zag hij komen en gaan. Op zijn laatste verjaardag, in september vorig jaar, feliciteerde ik hem en probeerde met enig enthousiasme hem te vragen naar wat hij ervan vond zo oud te worden. Zijn antwoord luidde: ‘’Het zijn er 93 te veel.’’ Dit meende hij vast niet, immers ik herinner mijn opa als een man die tevreden was met zijn leven. Maar sinds hij lichamelijk achteruit ging was het leven eigenlijk een groot struikelblok voor hem geworden.
Mijn oma overleed toen zij 75 jaar oud was, mijn opa was toen 80. Een paar jaar later kreeg mijn opa een nieuwe heup, deze operatie mislukte. Hierna ging het eigenlijk alleen nog maar bergafwaarts met hem. Hij kon niet meer voor zichzelf zorgen en werd dan ook in verpleeghuis geplaatst. Een oplossing die in Nederland veelal wordt toegepast voor ouderen. Heel anders in culturen waar zij vaak opgevangen worden door hun kinderen en bij hen intrekken. Hier stikt het van de bejaarden- en verpleegtehuizen waar ouderen hun laatste levensjaren uitzitten. Ik kan niet anders zeggen dan dat ik het een triest gebeuren vind. Maar goed, ik raak op een zijspoor.
Mijn opa, die gekke, lieve opie. Nu ik terugkijk besef ik mij hoe weinig ik eigenlijk over deze man weet. Ik weet dat hij vroeger soft ijsjes met spikkels voor mij kocht en dat hij vaak al ijsberend door zijn huis zong: ‘’Oh Loesje, wie is toch dat snoesje?’’ Ik herinner mij hem als een streng en toch ook lieve man. Ik herinner mij hem toen hij mijn oma begroef. Hij droeg geen pak of ook maar een colbert. Hij droeg een aftands vest en leek vrede te hebben met het feit dat zijn vrouw was heen gegaan. Toen wist hij nog niet dat hij nog 13 jaar te leven zou hebben, alleen en gehandicapt.
Iedere keer weer dat ik hem opzocht in het verpleegtehuis brak er iets in mij. Ook al kon het soms best lachwekkend zijn. Hoe opa met zijn scootmobiel tegen alle deuren en kieren ramde omdat hij simpelweg niet kon zien waar hij reed. Of hoe hij op zijn 90e nog een boek over De Vrouw probeerde te schrijven op zijn computer met toetsen zo groot als een onderzetter. Daar heeft hij nog lang vermaak in geprobeerd te vinden. In het schrijven van boeken, het luisteren van cassettebandjes en het spelen van mondharmonica.
De laatste keer dat ik hem zag was op 11 mei. Hij lustte de worteltaart niet die mijn oom en tante met zorg hadden gebakken. We zaten buiten op het terras van Huis aan de Vecht en ik masseerde zijn handen. Hij vroeg mij te stoppen; hij was moe en had het koud. Hij wilde naar binnen. Hij wilde gaan slapen en het liefst niet meer wakker worden.
En nu eindelijk, op 2e Pinksterdag heeft de klok ook voor u geluid opie, en kan u tegen iedereen zeggen: À Dieu